E-L-F

12 september 2021 MarieVeys

Wat valt net buiten het spectrum dat mensen kunnen waarnemen? 

Mijn oom Finn woonde aan een bos. Op een warme, zonnige dag nam hij mijn zus Anna en mij en zijn hond Molly mee voor een wandeling. In het bos was het donker en koel. Op een open plek plukten we frambozen toen mijn oom een vinger naar zijn lippen bracht en wees. Bovenop de rotsen, roerloos en onbewogen, zijn ene hoef lichtjes geheven, stond een hert alsof hij zich afvroeg wie wij waren die stokstijf als versteend beneden aan de voet van de rotswand hem gadesloegen.  Zijn takkengewei sierde als een kroon zijn hoofd. Ergens ruiste een waterval. Hoe lang hadden we daar oog in oog blijven staan als er geen eikel uit een boom was gevallen? Langs een boomstam met een schors verweerd als oude mensenhuid rende iets naar beneden. Een tak kraakte. Ik draaide me om. De zon die als een witte ster door de bomen scheen verblindde me helemaal. Op hetzelfde moment ging Molly ervandoor. Oom Finn floot haar na. Pas na enkele aanmaningen kwam ze hijgend vanachter een omgevallen boomstam die verderop ons pad versperde. Met tegenzin liet ze zich aan de leiband vastmaken. Ik keek achterom en voor mij uit: niemand. Anna was gerend tot aan de omgevallen boom. 

Wat had ik gezien?

‘Wat was het?’ vroeg ik.

Molly gromde. Mijn oom streek over haar vacht. 

‘Waarom gromt Molly?’ vroeg Anna die naar ons toe kwam gelopen. 

‘Ze heeft haar geroken,’ zei mijn oom. ‘En gehoord.’

Ik probeerde me voor de geest te halen wat ik had gezien, maar naarmate ik dat harder probeerde, werd het steeds moeilijker. ‘Ik werd verblind,’ mijn stem stokte alsof iets mij belemmerde te spreken.

‘Violet, wat heb je gezien?’ vroeg Anna ongeduldig. 

‘Iets…’

Ondertussen waren we tot aan de omgevallen boom gewandeld. Langs de ene kant liep een diepe afgrond, aan de andere kant ging de rotswand steil omhoog. Zijn takken torenden boven ons uit en hij was bezaaid met paddenstoelen.

‘Elfenbanken,’ zei oom. ‘Hier was een E-L-F.’

‘Elfen bestaan niet!’ riep Anna uit.  

‘Ssst.’ Hij keek streng. 

‘Elfen bestaan niet,’ herhaalde ze zachter. 

‘Spreek de naam die mensen hen hebben gegeven nooit samen met “niet bestaan” uit,’ maande hij haar aan. ‘Waarom denk je dat?’

‘Dat weet iedereen,’ zei Anna, ‘net zoals de paashaas niet bestaat. De paasklokken brengen de eieren. Elfen bestaan niet,’ herhaalde zij met klem. ‘Je maakt ons iets wijs.’ 

Al die tijd zweeg ik, hoewel ik evenmin in elfen geloofde. 

‘Als elfen bestaan, hoe komt het dan dat wij ze niet zien?’ bleef mijn zusje aandringen. 

‘Je mag hun mensennaam echt niet meer met “niet bestaan” uitspreken,’ zei mijn oom nogmaals zacht.

‘Het was wit,’ flapte ik eruit. ‘E-L-F-E-N lijken toch niet op wit? Bovendien ken ik niemand die in elfen gelooft,’ zei ik. ‘Niemand.’ 

Mijn oom zuchtte. ‘Dat is precies de reden waarom Niemand ze wél ziet.’

Lees: Stallo van Stefan Spjut; volksverhalen over elfen. Voor schrijvers, Schrijven met het oerverhaal van Eisso Post.

, , , , ,